Ga verder naar de inhoud

De populaire TV-reeks The Crown vertelt het leven van de Engelse koningin Elisabeth II. De serie biedt een interessant overzicht van de Engelse geschiedenis na Wereldoorlog II. In het derde seizoen is een aflevering gewijd aan een tragisch ongeluk in Wales. In 1966 kwam een honderdtal kinderen om bij een grondverschuiving in het mijndorpje Aberfan. Op de uitvaartdienst van deze scholieren is ook prins Philip aanwezig, de echtgenoot van de koningin. Die avond vertelt hij aan zijn vrouw wat hij heeft meegemaakt bij het massagraf van de kinderen. De dialoog biedt een mooi inzicht in hoe christenen omgaan met pijn en verdriet.

‘Hoe was het?’, vraagt de koningin. ‘Buitengewoon,’ antwoordt haar man, ‘Het verdriet, de kwaadheid op de overheid, op de Kolenraad maar… ook op God. Er zijn vandaag 81 kinderen begraven. De woede op hun gezichten… achter hun ogen. Ze sloegen geen dingen kapot, ze vochten niet op straat.’ ‘Wat deden ze dan?’, vraagt de koningin. ‘Ze zongen’, zegt de prins, ‘de hele gemeenschap. Het was het meest verbluffende dat ik ooit heb gehoord.’

Confrontatie met lijden brengt verdriet en verontwaardiging teweeg, ook bij christenen. Daar is niets mis mee. Belangrijk is vervolgens hoe gelovigen met deze gevoelens omgaan. Staande bij het graf van hun kinderen zingt de Anglicaanse gemeente van Aberfan. Verdriet wordt gedeeld. Is een persoon gekwetst, dan lijdt de hele gemeenschap. De sterkste wijze om die gemeenschappelijkheid uit te drukken is samen te zingen. Onze ademhaling, onze toonhoogte, het tempo en het ritme, we stemmen ze op elkaar af. En wat zingen deze rouwende mensen? Een hymne, een kerklied. Concreet in de reeks gaat het over Jesu, lover of my soul. Alleen de titel al maakt duidelijk dat de samenzang niet alleen de mensen met elkaar verbindt, het lied creëert ook een gezamenlijk richtpunt. We zingen ons verdriet uit tegenover iemand van wie we hopen en geloven dat Hij luistert. Meer nog, iemand van wie we hopen en geloven dat Hij met ons begaan is. Ik geef een eigen vertaling van de eerste strofe van de hymne:

Jezus, die mijn ziel bemint

Laat mij opstijgen tot in uw schoot

Terwijl de wateren mij overspoelen

Terwijl de storm nog woedt

Behoed mij, o mijn Redder, behoed

Tot de storm van het leven voorbij is

Loods mij veilig in de haven

O ontvang eindelijk mijn ziel.


Zowel met groot verdriet als met fysieke pijn keren christenen zich naar Jezus als een bron van hoop. Hij is het beeld van een God die uiteindelijk redding brengt. Uniek aan dit Godsbeeld is dat het gaat over een mens die aan den lijve heeft ondervonden wat pijn is. Op het wereldberoemde altaarschilderij van Matthias Grünewald staat de gekruisigde Jezus afgebeeld met dezelfde fysieke aandoeningen als de mensen in de zorginstelling waar het altaar stond. Als christenen zich richten tot Jezus is het met de overtuiging dat Hij weet wat het betekent om pijn te ondergaan, om vernedering en onrechtvaardigheid mee te maken, om tegen de onverbiddelijke muur van de dood te botsen. ‘Hij is nedergedaald ter helle’, zeggen christenen in hun geloofsbelijdenis over Jezus. Hij kent de hel die sommige mensen door moeten. En Hij toont de weg die terug omhoog leidt. ‘Laat mij opstijgen tot in uw schoot’, zegt de hymne, ‘Loods mij veilig in de haven’.

Voor christenen is dit geloof gebaseerd op liefde. De diepe overtuiging dat elk mens geliefd is door God. Het vertrouwen dat Jezus deze liefde belichaamt voor jou en voor mij. De verkondiging dat deze liefde sterker is dan alle lijden, sterker dan de dood.

Met de steun van deze sponsors Alle sponsors bekijken